Bij de ingebruikneming van de Goede Herderkerk werd door bouwpastoor G.J. Platvoet aan een aantal medewerkers een speciaal voor deze gelegenheid door pater dr. Venantius de Leeuw O.M.F Cap. geschreven boekje overhandigd. Uit dit boekje volgt onderstaand citaat met betrekking tot de Herder van Laren.
De oudste documenten die een kijk geven op de sociale toestanden in het Gooi, de schaar- en boschbrieven van de erfgooiers, tonen aan dat Laren in de middeleeuwen een herdersdorp was. De tweede schaarbrief, van de 3e mei 1442, kent het recht van schapen te weiden op de gemeenschappelijke heide uitsluitend toe aan Laren en Hilversum. In deze dorpen mocht ieder huis dat één paar inwoners telde een kudde van drieëndertig schapen bezitten; woonden er twee paar mensen bijeen, dan mocht men in dat huis vijfenveertig schapen houden.
Aan beide dorpen was een deel van de heide toegewezen. De Laarders en Hilversummers – tot 1424 vormden beide dorpen een eenheid – waren dus bij privilege de herders in het Gooi.
Toen dit voorrecht na vijfenzeventig jaar was verstreken, heeft de stad Naarden in 1516 de beide dorpen verboden nog schapen te houden. De dorpen legden dit verbod naast zich neer, waarop Naarden het voor de rechtbank bracht. Het Hof van Holland gaf 30 mei 1517 een voorlopige uitspraak; tot nader order moest men zich houden aan de oude bepalingen van 1442.
De stad Naarden ging in hoger beroep. Op 11 juli 1520 heeft de Grote Raad van Mechelen de aanklager, Naarden, in het ongelijk gesteld en het aloude recht van de gedagvaarde dorpen erkend. Laren en Hilversum bleven de enige herdersdorpen tot 1741, toen een nieuwe schaarbrief alle dorpen hetzelfde recht op wieden en heiden gaf.
Lambertus Hortensius geeft in het jaar 1564 een poëtische streekbeschrijving van het Gooi. Hij spreekt daar niet van enige herders maar van een herdersvolk. Als bestudeerd mens uit de stad noemt hij dat volk ruw en hard, in tegenstelling met de “tedere” schapen; “Het ruwe (heide-)volk weidt hier tedere schapen”. Ofschoon we enigszins twijfelen aan de volledige juistheid van Hortensius’ verslag, blijkt dat in de zestiende eeuw “het ruwe volk de geschoren vacht van de woldragende schapen in de daar liggen diepe vijver (De Koeswaerde) waste”.
In de tachtiger jaren van de vorige eeuw, toen Laren door de kunstenaars “ontdekt” werd, was het dorp nog altijd het herdersdorp van eeuwen tevoren. Anton Mauve, de schilder van het Larense landschap, heeft de dolende kudden onafscheidelijk met dit landschap verbonden. Daarom heeft men op de Mauvepomp (op de Brink) het beeld gebeiteld van een oude Larense herder uit die tijd, Gijs Kok, en van zijn dochter Heintje, de herderin.
In de tijd van Gijs Kok toen de schaar- en boschbrieven het houden en weiden van schapen niet zo nauwkeurig meer omschreven, werden de kudden groter en het aantal herders kleiner. Gijs Kok, die zelf twintig à dertig schapen rijk was, trok ieder morgen met zijn kleine kudde door het dorp. Bij iedere boerderij en zelfs bij de daglonershuizen sloten schapen zich aan, zodat het aantal bij het passeren van een der driften naar de heide ongeveer vijfhonderd bedroeg.
Als de kudde eenmaal de beschermende ring van akkermaalshout was gekomen, verliep alles vanzelf. Kalm doolde dan de kudde over de toen nog uitgestrekte en vlakke heide. Er waren geen vijanden, geen rovers of wilde dieren, die de kudde bedreigden; hoogstens kon er eens een verwilderde of half-dolende hond over de heide zwerven. De herdershond nam een dergelijk geval dan voor zijn rekening. In tijd van nood kwam de herder met zijn stok tussenbeide. In de regel bleef het gebruik van de stok, die van boven in een schepje uitliep, slechts beperkt tot het werpen van kluitjes zand achter een schaap dat al grazende van de kudde afdwaalde.
De rust van de heide oefende een grote invloed uit op het karakter van de herder. Gewoonlijk breide hij met een houten pen “schaepwaoterswangten” (wanten van schapenwol). Rustig kon hij, midden in de natuur, stil zitten mijmeren, vol ernstige overpeinzing. Hij moest wel zwijgzaam worden en in zichzelf gekeerd.
Daardoor was de herder anders dan anderen en daardoor werden zijn spaarzame, weloverwogen woorden op meer dan gewone wijze gewaardeerd. Een herderswoord gold als een woord van wijsheid.
Rond de eeuwwisseling was Jan Herder, met zijn zoons Toon en Lammert, de vertegenwoordiger van de eeuwenoude herdersfamilies. Zelf had hij een zestigtal schapen, die bij de dagelijkse tocht door het dorp aangroeide tot een kudden van driehonderd. Met het ouder worden van de herder slonk de kudde. Als de schapen bij uitzondering nog eens door het dorp trokken, nam hun aantal niet toe, want de meeste huizen waren, evenals het dorp, totaal veranderd. Het moderne verkeer verdrong de rustige kudde van de wegen en de zomerdrukte bij de stad veroverde de heide; de schaapskooi kwam in verval en de laatste herder van Laren vond een onderkomen in Johanneshove.
Schaapherders van Laren
De laatste herder van Laren, leefde van 1874 tot 1960. Hij heette Lammert van Jan en Kaatje Herder. Zijn vader was ook schaapherder geweest. Rond 1900 waren er drie schaapherders in Laren. Zij liepen altijd langs de driften naar de heide. Onderweg haalden ze ook de schapen van andere boren op. Als de herder langs kwam, gooide de boer zijn staldeur open en renden de schapen naar de groeiende kudde. In de avond werden ze dan weer teruggebracht. Als loon kregen de herders 5 cent per schaap per week. Gijs Kok liet zijn schapen grazen in Oostelijk Laren. Teus Duurland in de omgeving van Larenberg en Lammert Herder liep met zijn schapen via de Brink naar de Zuiderheide en weer terug naar het Zevenend, waar hij woonde. Hij had een broer Toon en een zuster Dientje die evenals Lammert vrijgezel waren. Hun boerderij en schaapskooi stonden aan het Zevenend. Later kwam hier de Goede Herderkerk te staan.
(uit Kwartaalbericht nr. 111 Historische Kring Laren)
- Gerardus van den Brink, geboren in Baarn, ca.1781–overleden na 1-11-1818
- Jan Herder, geboren in Laren 13 maart 1834, overleden in Laren 26 febr.1898
- Lammert Herder, geboren in Laren 10 dec.1874, overleden in Laren 1960
- Hendrik van Klooster, geboren in Soest 24 juni 1840, overleden in Laren 14 mei 1900
- Cornelis Kok, geboren in Laren 25 april 1822 vermoedelijk overleden na 17-01-1867
- Cornelis Teunisse Kok, geb. te Laren 14 okt.1758, overleden te Laren 18 april 1841
- Gijsbert Kok, geb. te Laren 11 februari 1821, overleden te Laren 10 sept. 1888
- Hendrik Cornelis Kok, geb. te Laren 15 aug.1795, overleden te Laren 19 maart 1854
- Jan Kok, geboren te Laren 27 januari 1858 vermoedelijk overleden na 06-11-1898,
- Jan Cornelisse Kok, geb. te Laren 19 nov.1784, overleden te Laren 4 febr.1852
- Teunis Kok, geb. te Laren 26 sept. 1823, overleden te Laren 23 april 1863
- Dirk Janzen Veen, geb. te Laren ca. 1753 overleden te Laren 9 april 1821
- Goossen Dirkz.Veen, geb. te Laren 9 dec. 1792, overleden te Laren 7 okt. 1875
- Jacob Dirkz Veen, geb. te Laren 24 febr.1781, overleden te Laren 27 maart 1861
- Jan Dirkz Veen, geb. te Laren 29 sept. 1789, overleden te Laren 14 april 1844
- Jan Vos, geboren te laren 18 maart 1847, overleden te Hilversum voor 1904
- Jan Wikkerman, geb.te Hilversum 29 juni 1799, overleden te Laren 15 febr.1855